Ephesians 3

1Om deze oorzaak ben ik Paulus de gevangene van Christus Jezus, voor u, die heidenen zijt.
 Christus Jezus, Dat is, om de zaak van Christus, of, om Christus' wil, gelijk Hij Zichzelven dezen titel ook geeft; 2Ti 1:8, en Phm 1:1.
,
 voor u, die Dat is, omdat ik u heidenen, van Christus tot nu toe heb gepredikt, en nog zelfs in deze mijne banden predik, niettegenstaande de Joden daarover tegen mij alzo zijn verbitterd, en mij in de handen der ongelovigen hebben overgegeven, Hand. 21. Of ook, om u door mijn exempel en lijdzaamheid in de waarheid dezer leer te versterken, gelijk hierna vs.13.
2Indiën gij maar gehoord hebt van de bedeling der genade Gods, die mij gegeven is aan u;
 de bedeling Zie van de kracht des woords hier voor de aantekeningen Eph 1:10.
,
 der genade Gods, Dat is, mijne roeping uit genade tot een apostel. Waarvan zie Act 9:15, en Act 22:21, enz.
,
 aan u; Of, onder u; namelijk heidenen; Act 26:17-18.
3Dat Hij mij door openbaring heeft bekend gemaakt deze verborgenheid, ( gelijk ik met weinige woorden te voren geschreven heb;
 deze verborgenheid, Namelijk van het Evangelie van Christus, en voornamelijk van de beroeping der heidenen, gelijk hierna wordt verhaald. Waarom dit nu ene verborgenheid genoemd wordt, zie de aantekeningen Eph 1:9.
,
 te voren geschreven Namelijk in Eph 1, en Eph 2, waarin het geheel van de leer des Evangelies van hem kortelijk is voorgesteld.
4Waaraan gij, dit lezende, kunt bemerken mijn wetenschap, in deze verborgenheid van Christus),
 mijn wetenschap, Dat is, hoe volkomen mij de Heere zulks heeft geopenbaard.
5Welke in andere eeuwen den kinderen der mensen niet is bekend gemaakt, gelijk zij nu is geopenbaard aan Zijn heilige apostelen en profeten, door den Geest;
 Welke in andere Namelijk verborgenheid, waarvan gesproken is in vs.3.
,
 eeuwen den Of, geslachten, tijden, namelijk vóór de komst van Jezus Christus in het vlees en Zijne verheerlijking.
,
 gelijk zij nu Dit woord toont dat er wel enige openbaringen in het Oude Testament geschied zijn aan de profeten, van de roeping der heidenen tot de gemeenschap van den Messias, gelijk Paulus ook in den brief tot de Romeinen, hfdst. 9, 10, 11, uit de wet en de profeten zulks bewijst; maar dat zulks nimmer zo klaar en zo onderscheidenlijk is geopenbaard als nu, en inzonderheid dit stuk, dat de heidenen tot de gemeenschap van Christus zouden worden geroepen zonder dat zij aan de besnijdenis en andere ceremoniën der wet zouden gehouden zijn; overmits meest al de voorgaande voorzeggingen der profeten figuurlijk zijn uitgesproken, en alzo schenen te luiden dat de heidenen tot de gemeenschap van dezelfde ceremoniën zouden gebracht worden. Welke voorzeggingen door de apostelen nu nader en duidelijker zijn verklaard, en betuigd dat zulks niet van de uiterlijke ceremoniën, maar van de geestelijke gemeenschap aan den godsdienst der Joden moet verstaan worden; gelijk Petrus door een gezicht door Christus nader is onderricht, Act 10:14-15; en gelijk de apostelen ook gezamenlijk dit hebben verklaard in hunne synode; Hand. 15.
,
 en profeten, Namelijk des Nieuwen Testaments, die den Geest der verklaring van Gods Woord buitengewoon hebben ontvangen, waarvan zie 1Co 12:28; Eph 4:11.
6Namelijk dat de heidenen zijn medeerfgenamen, en van hetzelfde lichaam, en mededeelgenoten Zijner belofte in Christus, door het Evangelie;
 medeërfgenamen, Dit woord mede ziet hier op de Joden, die in Christus hebben geloofd, met welke de gelovige heidenen, zonder andere uiterlijke gemeenschap met de Joden in hunne ceremoniën te moeten houden, erfgenamen zijn der zaligheid, en van hetzelfde lichaam der gemeente van Christus en deelgenoten derzelfde beloften van de vergeving der zonden, van den Geest der wedergeboorte en aanneming tot kinderen, enz., daar zij anders van tevoren vreemd waren, gelijk hiervoor Eph 2:12 is betuigd.
7Waarvan ik een dienaar geworden ben, naar de gave der genade Gods, die mij gegeven is, naar de werking Zijner kracht.
 naar de werking Dat is, na zijn krachtige werking, niet alleen waarmede ik ben geroepen, maar ook in mijn dienst versterkt en gezegend.
8Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus,
 den allerminste Dit zegt de apostel ten aanzien van zijn staat voor zijne bekering, toen hij een vervolger was van Christus' gemeente. Zie 1Co 15:9-10, en 1Ti 1:13.
,
 den onnaspeurlijken Dat is, den ondoorgrondelijken overvloed der genade van Christus; een gelijkenis, genomen van het wild, welks voetstappen men dikwijls niet kan bespeuren, om dat te volgen en te vinden, gelijk Rom 11:33.
9En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan, welke de gemeenschap der verborgenheid zij, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus;
 te verlichten, Dat is, door de predikatie des Evangelies hunne ogen te openen, gelijk Christus tot Paulus spreekt, Act 26:18.
,
 in God, Welke alle Dat is, in Gods raad en voornemen, gelijk hierna vs.11 wordt verklaard.
,
 dingen geschapen Dat is, alle volken, zowel heidenen als Joden, en wat hun aangaat. Waaruit de apostel wil besluiten, dat het dan gevoeglijk was, dat niet alleen de Joden, maar ook de heidenen door Christus zouden verzoend en verenigd worden. Zie Col 1:16-18. Andere nemen het van de tweede schepping, doch daarvan heeft de apostel tevoren gesproken.
10Opdat nu, door de Gemeente, bekend gemaakt worde aan de overheden en de machten in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods;
 door de Gemeente, Dat is, door den verscheiden stand der gemeente onder het Oude en Nieuwe Testament.
,
 de overheden Dat is, der engelen, gelijk hiervoor Eph 1:21, en Col 1:16; alzo genoemd, omdat God hun dienst dikwijls gebruikt in de regering van landen en koninkrijken, Dan 4:13, en Dan 10:13. Want ook de engelen zelf zijn begerig deze veelvuldige wijsheid Gods in de verscheidenheid van de regering der gemeente en der weldaden, die Hij den gelovigen door Christus doet, te aanschouwen; 1Pe 1:12.
,
 in den hemel Grieks, hemelse, of in de overhemelse, namelijk plaatsen.
11Naar het eeuwig voornemen, dat Hij gemaakt heeft in Christus Jezus, onzen Heere;
 Naar het eeuwig Grieks, naar het voornemen der eeuwen; dat is, naar Zijn eeuwigen raad en besluit. Zie Eph 1:4, enz.
12In Denwelken wij hebben de vrijmoedigheid, en den toegang met vertrouwen, door het geloof aan Hem.
 In Denwelken Namelijk Christus Jezus.
,
 de vrijmoedigheid, Namelijk om God onzen Vader als kinderen aan te spreken, gelijk het Griekse woord parrhesia medebrengt; en om te roemen op de hoop der heerlijkheid Gods, Rom 5:2, en Rom 8:15, enz.
,
 den toegang Of, toeleiding; namelijk door denzelfden Geest, die ons als met de hand tot God leidt; Rom 8:26.
,
 met vertrouwen, Namelijk des geloofs op God.
,
 aan Hem Namelijk Christus. Want door het geloof in Christus als onzen Middelaar, geloven of vertrouwen wij op God, en hebben een vrijmoedigen toegang tot God; 1Pe 1:21. Grieks, deszelven.
13Daarom bid ik, dat gij niet vertraagt in mijn verdrukkingen voor u, hetwelke is uw heerlijkheid.
 vertraagt in Het Griekse woord betekent eigenlijk verergeren, of door enig kwaad verslappen; zie Gal 6:9; en is ene gelijkenis van degenen, die door een ijver den loop beginnen, en enige zwarigheden voor zich ziende, wijken of vertragen, uit vrees van daarin te vallen.
,
 voor u, Dat is, om uwentwil; of, om u een voorbeeld van standvastigheid in het geloof te zijn. Zie de aantekeningen vs.1.
,
 hetwelke is Dat is, hierin bestaat uwe heerlijkheid, namelijk dat gij niet vertraagt, horende deze mijne verdrukkingen.
14Om deze oorzaak buig ik mijn knieën tot den Vader van onzen Heere Jezus Christus,
 den Vader Dezen titel geeft de apostel hier aan God den Vader, omdat wij geen toegang hebben tot Hem dan door Christus. Zie Joh 14:6.
15Uit Welken al het geslacht in de hemelen en op de aarde genoemd wordt,
 Uit Welken Dit kan van God den Vader, of ook van Christus verstaan worden.
,
 al het geslacht Of, maagschap, gelijk Luk 2:4; dat is, die van éénen Vader afkomstig zijn, en onder één Hoofd staan; gelijk de gemeente van Christus, en door Christus, onder God als hunnen Vader gesteld is, en van Hem alle geestelijk leven en welvaren ontvangt, en een geestelijke maagschap is.
,
 in de hemelen Dat is, der gelovigen, niet alleen die hier op aarde nog leven, maar ook welker zielen in den hemel de aanneming tot kinderen alrede door Christus en met Christus genieten. Zie 2Co 5:8; Phi 1:23; hoewel sommigen dit ook tot de engelen uitstrekken. Zie Eph 1:10.
,
 genoemd wordt, Dat is, niet alleen met woorden, maar ook inderdaad is, gelijk dit woord elders ook zo genomen wordt. Zie Luk 1:32; Rom 9:26, enz.
16Opdat Hij u geve , naar den rijkdom Zijner heerlijkheid, met kracht versterkt te worden door Zijn Geest in den inwendigen mens;
 inwendigen mens; Sommigen nemen dit woord voor het wedergeboren deel des mensen, gelijk Rom 7:22, waarin de apostel wenst dat zij meer en meer versterkt mogen worden; anderen voor het inwendige deel des mensen, namelijk de ziel der gelovigen met al hare bewegingen, waarin hij wenst dat zij met sterkte en kloekheid worden begaafd, om al de verdrukkingen, die hun van buiten aangedaan worden, te kunnen wederstaan. Zie 2Co 4:16.
17Opdat Christus door het geloof in uw harten wone, en gij in de liefde geworteld en gegrond zijt;
 in uw harten Dat is, geduriglijk met Zijne werkingen blijve, gelijk Joh 6:56, en Joh 14:23.
,
 de liefde Namelijk tegen God en uwen naaste, welke een onderscheidelijke vrucht en metgezel des geloofs is; 1Co 13:1; Gal 5:6. Anderen nemen het voor de liefde waarmede ons God liefheeft.
,
 geworteld Dat is, bevestigd zijt, gesterkt zijt.
18Opdat gij ten volle kondet begrijpen met al de heiligen, welke de breedte, en lengte, en diepte, en hoogte zij,
 de breedte, Dat is, de uitnemende waardigheid en ondoorgrondelijkheid van het werk onzer verlossing door Christus; ene gelijkenis, genomen van den landmeters, die, om enig werk of gebouw volkomenlijk te kennen, deze zaken plegen af te meten en bijeen te overleggen.
19En bekennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot al de volheid Gods.
 de kennis Namelijk van alle natuurlijke mensen, die wij alleen door den Geest van Christus, naar de mate der gave van Christus, hier kunnen bekennen, zoveel ons nodig is ter zaligheid, maar hiernamaals eerst ten volle begrijpen zullen. Zie 1Co 2:9, enz. en 1Co 13:9, enz.
,
 de volheid Gods Dat is, der kennis en der werking Gods, niet waarmede God vervuld is, maar die Hij ons hier wil mededelen. Zie Eph 4:12-13.
20Hem nu, Die machtig is meer dan overvloediglijk te doen, boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht, die in ons werkt,
 die in ons werkt, Hiermede toont de apostel dat hij in deze dankzegging niet ziet op de macht Gods, die in hem verborgen is, maar waarvan hij zelf een bewijs in onze bekering getoond heeft, en nog dagelijks in ons toont in het volvoeren van deze genade.
21Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid in de Gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot alle eeuwigheid. Amen.
 in de Gemeente, Namelijk waarin deze kracht en heerlijkheid Gods door Jezus Christus alleen bekend wordt, en behoorlijk geprezen moet worden, en in alle eeuwen geprezen zal worden, hoezeer de wereld daartegen ook roemt en woelt.
,
 in alle geslachten, Of, tot alle tijden.
,
 tot alle eeuwigheid Grieks, tot de eeuw der eeuwen.
Copyright information for DutSVVA